Taboe

Tijdens de overdracht werd ik al gewaarschuwd: Bij Freek op de kamer stinkt het! Mijn collega van de nachtdienst had al pepermuntolie gesprenkeld en ze hoopte dat het hielp, want de lucht was niet te harden.
“Eigenlijk zou iemand die ouders moeten aanspreken, want zij zijn het!” zegt ze en kijkt de groep rond.
“Ja, dat klopt, ik vond het eergisteren ook vreselijk om op die kamer te zijn, die ouders ruiken naar zweet. Volgens mij douchen ze zich niet. Ze hebben al dagen dezelfde kleren aan” beaamt een collega. Ik ben niet zo’n ochtendmens, dus deze zijdelingse informatie druppelt langzaam bij me binnen terwijl ik ondertussen op mijn werkbriefje naar Freek zoek. Freek is 6 jaar oud en opgenomen met een geperforeerde blindedarm. Hij krijgt antibiotica, vocht en voeding door het infuus. Een high care zorgkind.

De collega’s praten verder over de noodzaak dat er met ouders gepraat gaat worden, want het kan zo niet langer. Iedereen klaagt namelijk. Het lab, de schoonmaak, de voedingsassistenten en natuurlijk elke verpleegkundige. Maar men is terughoudend, want tja, Freek is wel erg ziek! Kun je het dan wel maken om hierover te beginnen?

Wanneer we even later de kinderen verdelen blijft Freek over. Of ik hem erbij kan nemen? Tuurlijk! Ik hou van intensieve zorg en Freek is flink ziek. Bovendien werk ik een aantal dagen”…want jij kunt wel goed met dit soort ouders omgaan” zegt mijn collega erbij.
Ik reageer er niet op. Voor mij is dat geen reden om wel of niet voor een kind te willen zorgen. Maar het is wel waar, ik bén makkelijk met ouders. Met alle soorten, van Yup tot arbeider, van betweter tot twijfelaar, van egocentrisch tot overbezorgd. Voor mij is er geen verschil. Het zijn voor mij allemaal ouders van het kind waar ik voor zorg. Zolang men mij niet bedreigt (wat ook écht gebeurd is, maar dat is een ander verhaal), van me afblijft, of vals beschuldigt, kan ik met iedereen door één deur.

Even later ga ik naar Freek. Als ik de deur opendoe, komt me een penetrante geur tegemoet. Het ruikt naar…mens en ziekte. Het lijkt een mengeling van oud zweet , een schrale tabakslucht, natte hond en urine. Daardoorheen een vleugje pepermunt. Mijn collega heeft niet overdreven, het is verschrikkelijk!

Ik onderdruk de impuls om de deur meteen weer dicht te doen en op de gang te blijven. We zijn wel wat gewend in ons vak. Ziekte en stank gaan namelijk hand in hand en dus is niets menselijks ons vreemd. In hele ernstige gevallen, draai je je discreet om wanneer je een kokhalsneiging moet onderdrukken, maar de meeste verpleegkundigen kunnen heel wat hebben, gelukkig! Zonder blikken of blozen ruimen we datgene op wat onze patiënten vervuilt. We spoelen stinkende wonden uit, knippen kalknagels, deinzen niet terug voor etter, pus, sputum, braaksel, urine en ontlasting in alle vormen. En…we zijn er nog trots op ook; wij kunnen dat! Wij helpen en wij verzorgen.

Ik haal diep adem en loop naar het bed. Freek ligt op zijn zij te slapen. Zijn bleke gezichtje is ingevallen en vaal. Hij heeft diepblauwe kringen om zijn ogen, waardoor hij zelfs slapend een vermoeide indruk maakt. Zijn blonde haartjes zijn vet en vluchtig zie ik dat er zwarte randjes onder zijn nagels zitten. In zijn handen omklemt hij een vodje. Als ik goed kijk kan ik zien dat vodje ooit een hondje is geweest. Zo te zien is zijn lievelingsknuffel een belangrijke troost. Ach kereltje…

Het is vredig stil op de kamer. Alleen de pompen maken een zacht zoemend geluid en in de verte hoor ik gekletter van ontbijtservies. De kamer is een puinhoop. Het logeerbed voor ouders staat uitgeklapt en overal liggen tassen. De vensterbank staat vol vuil servies van thuis en flessen frisdrank. Daartussen liggen nog in plastic verpakte nieuwe autootjes met de proppen inpakpapier ernaast. Over een stoel hangt nat ondergoed van Freek. Hadden ouders dat hier gewassen? Mijn handen jeuken om deze kamer onder handen te nemen.

Verpleegkundigen houden in de regel van orde, netheid en hygiëne. Ik kan serieus gelukkig worden van een perfect opgeruimde patiëntenkamer! Bed mooi opgemaakt, meubels die recht staan (en die dan geen blokkade zijn in mijn looppad van deur naar bed), nachtkastje schoon, pantoffels naast de stoel, speelgoed en bel binnen handbereik, bloemetjes gezellig op de vaas en de beterschap tekeningen en -kaartjes op het prikbord. Ouderwets misschien, maar ik hou er van.

Nadat ik monitor en infusen gecheckt heb, besluit ik Freek voor nu even liefdevol te verwaarlozen en ik ga op zoek naar zijn ouders.
Ik vind hen in de ouderkamer. Het is een wat ouder stel. Ik schat moeder op begin 40 en vader in de 50. Ze zien er moe en verfomfaaid uit. Als ik binnenkom schieten ze overeind. “Is alles goed met Freekje?!” vragen ze bezorgd en ze verontschuldigen zich onmiddellijk dat ze hier zitten en niet op zijn kamer. “Ja hoor, hij slaapt nog lekker” zeg ik en ik geef hen een hand. Bij elke beweging die ze maken komt er een zweem zweetlucht voorbij. De rooklucht die ze uitademen tijdens het praten valt niet te negeren en het lijkt wel of er rook uit hun poriën komt. Ik ga over op een mondademhaling en zet een halve pas achteruit…
Dit gaat beter. Niet aan denken! Ik praat een poos met ouders over Freek.

Het wordt me al snel duidelijk dat Freek het middelpunt van het bestaan van deze mensen is. Ze lopen over van liefde voor hun kind. Ze vertellen over de pijn die Freekje gehad heeft en dat het zo raar is dat hij na de operatie niet beter was geworden, alleen maar zieker. Hoe kon dat toch? En al die toeters en bellen, het zal wel nodig zijn, maar waar was het allemaal voor? Ze durven niet naar huis en ze zijn bang dat het slechter zal gaan met Freek. Ik hoor de angst achter deze zin die ze niet uitspreken; ze zijn bang dat Freek doodgaat. Vader had al 2 nachten in een tuinstoel geslapen…

Als een dierbare ziek is, komt maar een paar procent van alle informatie binnen bij hun naasten. Dit heeft niets met intelligentie te maken. Zorgen en emoties blokkeren simpelweg de lijn tussen oren en hersenen. Daarom is steeds weer herhalen ontzettend belangrijk. Ik weet zeker dat mijn collega’s afgelopen dagen alles verteld hebben en hebben aangedrongen op het naar huis gaan van één van de ouders. De kleine kamertjes zijn niet ingericht op het logeren van twee ouders. Er passen simpelweg geen twee logeerbedden bij. Alleen bij hele instabiele ernstig zieke, of bij terminale kinderen bieden we ouders een kamer aan waar ze kunnen slapen. Maar soms willen, durven of kunnen ouders allebei hun kind niet achter laten en willen ze perse samen blijven. Dan krullen moeders zich op in het bed bij hun kind en slaapt vader op de bedbank. Soms liggen paps en mams samen op de smalle bedbank. Bij Freekje ging dat niet. Hij was te ziek om iemand bij zich in bed te kunnen hebben en het postuur van beide ouders gaf geen mogelijkheid tot het delen van de bedbank.

Ik leg ze nog een keer uit wat er tot vandaag gebeurd is, hoe het nu gaat en wat we kunnen verwachten. Als ik zie dat ze het moeilijk begrijpen ga ik over op Jip en Janneke taal. Ik neem ze mee naar de kamer en wijs zachtjes alle lijnen en draadjes aan rondom Freek. Ik benadruk dat Freek stabiel is en dat wij, zoals het nu is , er niet aan denken dat hij dood kan gaan. Ze lijken zich wat te ontspannen. Dat ik hun grootste angst hardop durf te benoemen verbaast hen schijnbaar, maar zorgt er ook voor dat ze zonder schroom praten over hun angsten en stellen ze veel vragen.

Die dag zorgen we samen voor Freekje. Hij wordt eerder zieker dan beter en ik moet veel en vaak op de kamer zijn. Ik zorg ook voor zijn ouders die om beurten naast zijn bed zitten terwijl de ander even gaat roken. Het is een beproeving, elke keer weer. De muffe stank laat zich niet verdrijven met pepermuntolie. Er kan geen raam open en vanwege de prikkels hou ik de deur naar de lawaaiige gang liever dicht. Ik haal zo min mogelijk adem en werk zo efficiënt en zo snel mogelijk. Freek laat zich goed door mij verzorgen en glimlacht als ik raad wat hij wil. Samen met hondvodje kom ik heel ver. Volgens ouders mag hij mij wel, want “Zo doet ie nie tegen iedereen!” Die dag ga ik gesprek over de stank niet aan. Bewust neem ik me voor eerst de band met ouders op te bouwen en te versterken en dat lijkt aardig te lukken. Zo goed en zo kwaad weet ik in ieder geval de kamer wat op te ruimen.

De volgende dag is Freekje nog steeds flink ziek. Zijn darmen lijken stil te liggen en het lijkt alsof de antibiotica niet werkt. Door de collega’ s van avonddienst en nachtdienst is wederom de wens uitgesproken om de onhoudbare werksituatie rondom de stank op de kamer op te lossen. Niemand was er aan toe gekomen…
Ikzelf verheug me ook beslist niet op nog een dag in stank werken. Voor mezelf én voor mijn collega’s wil ik het probleem dus oplossen. Ik wil dat ouders naar huis gaan en zich douchen en schone kleren aantrekken en hun vieze kleren en spullen opruimen uit de kamer. Voor Freek wil ik het ook. Hij ligt ook de hele dag met koorts en buikpijn in een niet frisse omgeving. Daarbij wil ik erachter komen waarom ouders zichzelf zo verwaarlozen. Maar ik twijfel. Moet je dit wel willen aankaarten? Het is een namelijk een taboe om mensen aan te spreken op hun geur. Ze zijn zich niet bewust van de “overlast” die ze daarmee veroorzaken, dat is zeker.

Pfff, dilemma’s… Oké, methodisch denken!
Probleem is dat het stinken van ouders zo’n invloed heeft op de omgeving, dat de zorg voor Freek belemmerd wordt, en men niet in staat lijkt om ouders met respect te behandelen. Waarschijnlijk komt dit voort uit bezorgdheid voor hun kind. Ze zijn zo bezorgd, dat ze zichzelf compleet vergeten. Bovendien hebben ze door de stressvolle situatie extra veel behoefte aan roken. Ik zal ze dus op een respectvolle manier duidelijk moeten maken, dat ik begrip heb voor hun situatie, maar dat het wenselijk is dat ze iets aan hun lichamelijke verzorging doen.

Ik bereid me voor op het gesprek en neem alle aspecten van wat ik ooit geleerd heb over communicatie en gespreksvoering snel door. Mijn insteek zal worden dat ik sympathiseer met hun zorgen en ik ga proberen “naast” hen te staan. Ik zou hen op vriendelijke wijze doen inzien dat de situatie rondom Freekje het toelaat dat ze even tijd voor zichzelf nemen. Hun zorgen hadden per ongeluk geleid tot iets waar ze zichzelf helemaal niet van bewust waren. Ze zouden tot inzicht komen en mij dankbaar zijn dat ik hun zo discreet gewezen had op deze ontwikkelingen. Mijn collega’s zouden me dankbaar zijn. Wat kon me gebeuren? Ik bedoelde het goed en ik veroordeelde hen immers niet…

Dan is aan het eind van de middag het moment daar. Freekje slaapt, de koorts is wat gezakt, hij lijkt geen pijn te hebben en ik heb tijd. Vol goede moed ga ik het gesprek aan. Ik vraag en vraag door. Mijn vermoeden wordt snel bevestigd, de ouders zijn inderdaad al vanaf de opname in het ziekenhuis. Ja, ze wisten wel waar ze op de afdeling konden douchen, maar daar stond hun hoofd niet naar. Ook nu nog niet. Ze willen niet naar huis. Niet om te slapen niet om te eten of om op te frissen. Ik probeer hen te overtuigen dat het goed voor ze zou zijn wat rust te nemen, dat ze dan ook langere periode een steun voor Freek kunnen zijn. Ze lijken in een soort martelaarsrol verstrikt en lijken ervan overtuigd dat het zou bijdragen aan het herstel van Freek wanneer zij geen aandacht aan zichzelf besteden.

Ik gebruik in mijn gesprek “ik-boodschappen” en beschrijf voorzichtig puur feitelijk welk effect het op anderen heeft dat het muf is op de kamer. Ik toon begrip en laat ruimte voor reactie. Ik had me aan de regels gehouden, was meelevend, vriendelijk en rustig.
Maar…ik had ook buiten de waard gerekend. Het gesprek werd een fiasco! Alles wat ik probeerde uit te leggen, kwam niet binnen of verkeerd of werd verdraaid. “Dus jij vindt dat wij stinken, zeg dat dan gewoon!” Is de boze conclusie van vader op mijn voorzichtige omschrijving van het “geur”probleem. “Ons kind gaat hier bijna dood en wij moeten hier naar rozen ruiken?” briest hij.
Ik kan uitleggen en praten als brugman, maar het kwaad is al geschied. Ik heb deze mensen tot in het diepst van hun ziel beledigd, gekwetst en dat op het zwakste moment in hun leven. Ik voel me rot en schaam me. Ik weet het gesprek nog redelijk af te sluiten, maar we voelen ons alledrie ongelukkig.

De volgende dag draagt de nachtdienst over dat de ouders ’s avonds naar huis waren geweest en dat de stank al een stuk beter te verdragen was. Het was vast een goed gesprek geweest dat ik met ouders had gevoerd… Was mijn missie dan toch geslaagd?

Vol goede moed stap ik de kamer van Freek binnen. Hij zit wat rechtop in bed en kijkt me lachend aan. Hij weet duidelijk wie ik ben en lijkt blij me te zien. Ik ben blij dat hij eindelijk wat is opgeknapt.
“Goedemorgen” zeg ik opgewekt. “Helemaal geen goede morgen” zegt vader en hij kijkt me boos aan.
Ik stel voor om vandaag opnieuw te beginnen, maar er is geen kans op verzoening. Vader eist “onmiddellijk” een andere verpleegkundige bij zijn kind en moeder houdt zich afzijdig van het gesprek. Uiteindelijk besluiten mijn collega en ik dat het wenselijk is om de stress bij deze ouders zoveel mogelijk te beperken en dat het verstandig is als zij de zorg overneemt. Het voelt voor mij als falen.

Als ik ’s middags richting kleedkamer loop kom ik Freek’s moeder tegen op de gang. Ze wil me voorbij lopen. Ik groet haar. Dan houdt ze haar pas in, draait zich om en zegt: “Van mij had je voor Freekje mogen blijven zorgen…”

Ik glimlach en terwijl ik doorloop, voel ik de tranen achter mijn ogen opkomen.

Geplaatst op 27 oktober 2023, in verhalen, zuster Anna en getagd als , , , . Markeer de permalink als favoriet. Een reactie plaatsen.

Plaats een reactie